Ontmoeting
Ik schrijf op deze blog graag over kleine en toevallige ontmoetingen. Vaak zijn die momenten leuk, lief, grappig. Maar niet altijd. Afgelopen zaterdag had ik zo’n ontmoeting. Een klein beetje menselijk contact met een vreemde. Het was geen leuke en ook geen lieve ontmoeting. Toch wil ik hem hier graag met je delen.
De zon scheen. We stonden op het perron, te wachten op de trein die ons naar gonzende terrassen aan de gracht zou brengen. Ineens zagen we een vrouw. Ze droeg een blauwe tuniek met bijpassende broek en ze zat op het spoor. Twee mannen trokken aan haar. We lieten tot ons doordringen wat er gaande was. Toen renden we er naartoe. Vriend E. liet zijn tassen vallen en begon mee te trekken. Met twee armen onder haar oksels werd de tegenstribbelende vrouw uiteindelijk van het spoor getild. Ze huilde en zei: “laat me, alsjeblieft, laat me, ik wil dood!” De vrouw werd op een bankje gezet door een van de mannen. Hij sprak haar streng toe: “je blijft hier zitten tot er iemand voor je komt!” De andere man belde de politie.
Ik keek naar de vrouw. Ze was in paniek. Ik ging naast haar zitten. Dacht: hoe houd ik haar rustig? Ik sloeg een arm om haar heen: “meisje toch, wat is dat nou allemaal?” De vrouw leunde tegen me aan en begon onbedaarlijk te snikken. Ze zei dat niemand wilde luisteren. Ik luisterde. Maar er kwam niks. Alleen maar tranen. Ik vroeg waar ze vandaan kwam. Afghanistan. Ik vroeg nog meer. Er kwamen onduidelijke antwoorden. Ik brak me het hoofd over wat ik nog meer tegen haar kon zeggen. Uiteindelijk zei ik niks en legde ik mijn hand op haar rug. De vrouw bleef snikken en over haar buik wrijven. Ze had buikpijn. Mijn vrienden stonden naast het bankje, te wachten en te kijken. Onze trein reed binnen. Het fluitje ging. Onze trein vertrok weer. De jongen die de politie had gebeld zei dat hij eigenlijk naar zijn werk moest. We keken elkaar aan: tja, dat kan nu wel even wachten.
De politie kwam. De politievrouw hurkte bij de vrouw neer. Ze zei weer: “laat me alsjeblieft, ik wil dood!” en: “niemand wil naar me luisteren.” De politieman haalde een notitieboekje tevoorschijn. Hij noteerde onze gegevens. Vroeg wat we hadden gezien. Vroeg of ik gebeld wilde worden door slachtofferhulp. Ik zei nee: “ik voel me niet echt een slachtoffer.” De politiemensen liepen weg. De vrouw tussen hen in. Ze zouden haar naar de crisisdienst brengen. Toen ze wegliep zag ik dat de vrouw zwanger was.
De zon scheen. Onze volgende trein reed binnen. De trein die ons naar gonzende terrassen aan de gracht zou brengen. We zeiden gedag tegen de jongen die naar zijn werk moest. E. gaf me een knuffel. Pas toen kwamen de tranen.